Kijken is wachten
Wat is het waar ik naar kijk? En wat zie ik dan? Als iets mijn beelden karakteriseert zijn het die vragen. Ik heb twijfels bij wat ik zie, ik wil voorbij aan dat wat we denken te kennen. Maar ik weet ook dat het bijzondere zich toont in het gewone. Daarom zoek ik mijn beelden in dat wat dichtbij is, dat wat ik denk te kennen. Dat is mijn directe omgeving. Dat zijn de kinderen, dat is mijn broer, dat kan mijn hond zijn, net zo goed als de plaatsen waar ik ben: thuis of op reis.

Het is misschien wel een paradox in mijn benadering van de werkelijkheid. Als ik het onbekende en ongrijpbare wil vinden, moet ik vertrekken vanuit dat wat ik weet. Het is die omweg die de kortste weg naar dat doel lijkt te zijn. Ik zoek juist het bekende en concrete op, dat wat geen verrassing meer zou moeten zijn, om me te laten verrassen door wat ik kennelijk nog niet weet, nog niet eerder zo gezien had. Er is altijd meer dan wat de feiten ons vertellen. Dat is de verbeelding die het bekende tot een onbekend avontuur maakt, iets minder verklaarbaar en minder vanzelfsprekend.  

Ik denk aan de foto van het blaadje dat zweeft in het zwembadwater, hoe eenvoudig kan het zijn. Maar het is die schaduw op de bodem die het beeld verdubbelt en verandert, het is het zonlicht dat sporen trekt in het water en het blaadje en zijn dubbelganger de suggestie van lichtheid en ongrijpbaarheid geeft, in een ruimte die volkomen doorzichtig en bijna net zo eindeloos is.

Ik fotografeer mijn broer Reinoud die in een eigen wereld leeft, een eigen evenwicht waarin de wijsheid van het lichaam de dingen van de geest overstijgt. Waar wij vanuit onze door ratio geleide wereld alleen maar naar kunnen kijken en onze beperking voelen. En buitenstaander blijven, hoe dichtbij hij voor mij ook is.

Dat raakt aan de tweede paradox in mijn werk. Hoe dichter ik met m’n camera kom bij de personen of dingen uit m’n directe omgeving, hoe meer besef ik krijg van de afstand tussen ons.

Elk wezen gaat zijn eigen weg, om eigen reden en noodzaak, en ik kijk toe, in verwondering. 
Ik fotografeer een kind dat uit een raam hangt. Het ziet mij niet, het hoofd is buiten en ziet een wereld die ik niet zie. Wat zo dichtbij voelt, verdwijnt in de verte waar het licht lonkt, onbereikbaar en onbestemd.

Net zo vervreemdend en afstand scheppend werkt het licht in de foto van de hand met het net. Het beeld zoomt in op de onderarm die in het felle licht een schaduw krijgt. Arm en schaduw, samen zijn ze één vorm, een nieuw beeld dat iets anders wordt dan we zeggen te kennen. Onze kennis wordt op afstand gezet en die sensatie verlost het netje van zijn lot niet meer dan een onbenullig voorwerp te zijn. Het netje wordt een grafische tekening die zich voegt naar de groeven in het witte stucwerk.

Dat is wat ik wil dat afstand en licht doen: het persoonlijke en dichtbije abstraheren tot iets groters, iets algemeens. Ik wil van het intieme en vertrouwde een universeel beeld maken dat verder reikt in betekenis dan wat ik weet en zie. Daarin zoek ik naar beelden die de kracht hebben om van íets iets anders te maken. Die het ogenschijnlijk bekende en vertrouwde een andere richting in kunnen sturen.

Zoiets wil ik in beeld brengen als ik zeven jeu-de-boule-ballen fotografeer. De spelers zijn buiten beeld, er is dus geen wedstrijd te zien. Blijven over de metalen ballen die hier op het grind niks liggen te doen in een toevallige formatie. Want als er geen spelers zijn, is er geen spel, dan zijn de ballen aan zichzelf overgelaten en kunnen ze worden wat ze willen. Zo krijgt de associatie een kans.

Of die ballen toevallig zo liggen? Het is net zo goed toeval als toeleg. Dat die ballen zo liggen, dat heeft niemand bedacht, zoals een kind ook niet bedenkt om er op een foto die ik vanachter heb genomen zo uit te zien met op het hoofd iets wat op een zak lijkt. Zoiets kan gebeuren, zo maar, zonder enige opzet. Maar de keuze om de context weg te fotograferen en zo de loper uit te leggen voor de vrije associatie is wel degelijk een bewuste beslissing, met het volle verstand genomen.
Fotograferen is voor mij dan ook wachten, wachten tot ik dat zie waarvan ik niet weet dat het zal komen. Pas als ik het gevonden heb, weet ik wat ik zocht. Dat vraagt tijd. De meeste van mijn beelden zweven tussen toeval en toeleg, tussen wat ik zie en wat ik zoek.

Voor mijn gevoel gebeurt dat bijna letterlijk in de foto die ik gemaakt heb van wolken boven bergen. De bergen waren er natuurlijk al, op de wolken kon ik wachten. En ze verschenen, aan de hemel, in een gedaante en in een formatie die hen doen lijken op de glooiende toppen van het bergmassief. Alsof ze zich spiegelen aan elkaar en zonder elkaar niet kunnen bestaan.

Mijn beelden willen meer laten zien dan wat ze letterlijk tonen. Het beeld moet verder reiken dan de grenzen van de foto. Maar zoals het onbekende zich pas kan aandienen vanuit het bekende, zo kan de vrijheid van de verbeelding pas echt ontstaan vanuit de beperking, vanuit een structuur. En misschien is dat ook weer een paradox. Zo versterken de keurig in het gelid gemetselde steentjes op de bodem van het zwembad de suggestie van het zwevende blaadje vergezeld van zijn schaduw en de vrije golving van het licht. Of geven de roeden van een ruit een geometrisch perfecte kadrering aan het ongrijpbare beeld dat zich buiten aandient. En er is de foto waarop licht en schaduw de vloer waarop alleen twee kinderbenen te zien zijn, verdelen in drie scherp gesneden schuine vlakken.

Het is in al dit soort beelden dat de vastigheid van een structuur het kijken een richting op stuurt die buiten het beeld lijkt te voeren. Zien door te kijken, en te twijfelen.